17/6/24. “Met wind tegen fietst Olga tussen de gaten en kuilen door. Links wuiven de rietvelden en kun je in de verte het meer zien glinsteren. Rechts liggen donkere akkers tot aan de horizon. De weg draait in een wijde bocht om het moeras heen en na enkele kilometers gaan de keien over in asfalt. Boven de bomen doemt de kerktoren op.”Olga is een artistieke en dromerige vrouw en woont met haar man Harm, een norse kippenboer, en hun zoon David in een afgelegen boerderij. Elke week zingt ze in het plaatselijke koor. Het zingen herinnert haar aan haar jeugddroom: ze had een beroemd zangeres willen worden. Als haar zoon op een dag niet thuiskomt, verandert Olga’s wereld in een steeds donkerder en beklemmender wordend decor. De kerk wordt gesloten, het koor ontbonden en ze raakt in een isolement. Ze vindt een oud boek dat afkomstig is uit de kerk. Elke dag leest ze er in. En wat ze leest is wat ze steeds sterker voelt: alles is voorzien.